Spreiding van speelruimte

Wat?

‘Spreiding van formele speelruimte’ gaat over de manier waarop diverse soorten speelruimte zijn verdeeld over het grondgebied, over de afstand die kinderen en volwassenen moeten afleggen om een formele speelruimte te bereiken en over de barrières die ze onderweg tegenkomen.

Beleidsmatig nadenken over die spreiding vormt de basis van het speelweefsel en van een lokaal speelweefselbeleid.

Een werkmethode voor gemeente of stad

Volgende aanpak in twee stappen is richtinggevend, en maakt ook deel uit van onze speelweefselstudies.

Stap 1: De bestaande toestand in kaart

De eerste opdracht is het op kaart opdelen van het grondgebied in deelgebieden. Als basis hiervoor kunnen de gangbare opdelingen dienen die door een stad of gemeente worden toegepast. Die worden dan verder verfijnd in ‘wijken’ en ‘buurten’. Verfijning kan ook door rekening te houden met de culturele beleving en het identiteitsgevoel van kinderen en volwassenen.

Bovendien moeten de barrières in het woonweefsel worden aangeduid. Dat zijn hindernissen die kinderen niet op een eenvoudige, veilige of niet-begeleide manier kunnen nemen. Fysieke barrières zoals water, spoorwegen of industrieterreinen zijn evidente grenzen. Bij verkeerswegen is dit minder duidelijk. Snelheidsregimes, wegcategorisering… zijn hier richtinggevend. Het is ook mogelijk rekening te houden met subjectieve veiligheid , maar dat kan je uiteraard alleen achterhalen door participatie.

Vervolgens kunnen de bestaande speelterreinen in kaart worden gebracht en wordt duidelijke welke types speelterreinen er aanwezig zijn. Er zijn immers verschillende typologieën.

Stap 2: De gewenste ontwikkeling van formele speelruimte

Vervolgens kunt u bepalen welke spreidingsprincipes per typologie u wil hanteren. Vragen die hierbij richting geven:

  • Wilt u veel kleine buurtspeelterreintjes of wil u de speelterreinen veeleer per wijk organiseren?
  • Denkt u aan specifieke terreinen, zoals sportveldjes, wil u skatemogelijkheden...?

U zal nu ook gewenste ‘schaalniveaus’ toekennen aan de bestaande speelterreinen. Een speelruimte heeft altijd een uitstraling, een graad van aantrekkingskracht. De vraag die hier centraal staat, is: welk soort aantrekkingskracht willen we de speelruimte geven? De mogelijkheden van een speelterrein worden bepaald door:

  • de inplanting
  • de kwaliteiten van inrichting en uitrusting (en de inrichtingspotenties van het terrein)

Door de spreiding (bestaand / gewenst) in kaart te brengen krijgt u zicht op de zogenaamde ‘witte vlekken’. Dit zijn de gebieden die tot nu toe verstoken blijven van formele speelruimte. Op die manier kunt u dus vaststellen waar er lacunes zijn.

De potentiële zoekzones zijn daarmee in kaart gebracht. Nu kan kan de zoektocht naar ruimte beginnen.