Veiligheid van speelruimte

De risicoanalyse is een cruciaal element in de veiligheidsregelgeving voor speelterreinen. Zonder die ‘risicoanalyse’ mag een speelterrein niet opengesteld worden. Maar wat houdt dit in en wat verwacht de overheid precies?

Op 19 juni 2025 gaf de FOD Economie, die op dit domein verantwoordelijk is voor de wetgeving en controles, een toelichting over wat ze verwacht van een risicoanalyse.

Het doel was om een eerder gepubliceerde Instructie over Risicoanalyse en preventiemaatregelen te laten verduidelijken en te concretiseren. Die instructie is beknopt en beschrijft vooral het bestaande wettelijke kader. Hoe je dit in de praktijk op het terrein toepast, is minder concreet. In de praktijk leidde dit al eens tot onduidelijkheden en discussies tussen inspecteurs van de FOD, de uitbaters en/of veiligheidsinspecteurs. En dat is niet altijd in het voordeel van de speelkansen en de belangen van het kind. Bij onduidelijkheid nemen uitbaters of lokale besturen liever geen enkel risico op aansprakelijkheid.

Hieronder lees je, op basis van de uiteenzetting van de FOD Economie, meer over het juridische kader voor het uitvoeren van risicoanalyses en de onderdelen ervan; én over de verwachtingen die de overheid heeft over deze risicoanalyses.

Het juridische kader voor risicoanalyses

De risicoanalyses nemen een belangrijke plaats in binnen het Koninklijk Besluit betreffende de uitbating van speelterreinen (hier verder het ‘KB speelterreinen’), dat samen met het KB betreffende de veiligheid van speeltoestellen uitvoering geeft aan het algemene Wetboek m.b.t. veilige producten en diensten (hier verder ‘de Wet’).

Risicoanalyse als voorwaarde

Volgens het KB speelterreinen mag een speelterrein pas uitgebaat worden indien het voldoet aan de algemene veiligheidsverplichting. Je moet dus aantonen dat een speelterrein een voldoende veiligheidsniveau bereikt alvorens je het open stelt. Daarvoor moet de uitbater een risicoanalyse uitvoeren. Het KB zegt dat de uitbater dit zelf kan en mag, maar uiteraard kan de uitbater zich laten bijstaan door een deskundige die daarvoor ‘competent’ is. Dit kan iedereen zijn met kennis van de materie. Hiervoor bestaan geen officiële accreditaties. Er zijn wel enkele aanbevelingen (TR 17207), die rekening houden met verschillende gradaties en moeilijkheidsniveaus. Voor complexere terreinen is het zeker aan te bevelen dat iemand ingeschakeld wordt die hiervoor is opgeleid, voldoende praktijkervaring heeft opgebouwd, én speelkansen mee inbrengt in de afwegingen. Sowieso is het een goed principe dat de opsteller van het rapport nog een second opinion vraagt (‘vier ogen-principe’).

Speeltoestellen en normen

Dat toestellen volgens de Europese normen (vooral EN1176-1) geproduceerd en geplaatst zijn, is niet voldoende. De normen zijn maar één van de vele elementen binnen een risicoanalyse. Toestellen die volgens de Europese normen zijn geproduceerd én geplaatst maken de risicoanalyse wel gemakkelijker, omdat je niet alle technische details van een toestel (bijv. openingen, hellingsgraden…) meer moet gaan analyseren. Wanneer een toestel voldoet aan de normen, krijgt het een ‘vermoeden’ van veiligheid.

Het doel van de normen is niet om een 100% veilig terrein te krijgen. Risico is immers inherent aan spel. Dit wordt expliciet erkend door de wetgever, de FOD Economie en de opstellers van de norm. Het doel van de wet, de KB’s en de normen is in de eerste plaats het voorkomen van ongevallen met ‘invaliderende’ of dodelijke gevolgen.

Het belang van risico

Ook binnen de Europese normen wordt erkend dat kinderen met risico’s moeten leren omgaan, om te kunnen groeien en hun competenties te verhogen. Je moet kinderen de kans bieden om zich te ontwikkelen, blootgesteld aan aanvaardbare risico’s – en daar horen blutsen en builen bij, en zelfs ‘occasionally a broken limb’. Dit staat letterlijk in de introductie tot EN1176-1 normen:

“Risk-taking is an essential feature of play provision and of all environments in which children legitimately spend time playing. Play provision aims to offer children the chance to encounter acceptable risks as part of a stimulating, challenging and controlled learning environment. (…)

In play provision, exposure to some degree of risk might be of benefit because it satisfies a basic human need and gives children the chance to learn about risk and consequences in a controlled environment. Respecting the characteristics of children's play and the way children benefit from playing on the playground with regard to development, children need to learn to cope with risk and this can lead to bumps and bruises and even occasionally a broken limb. The aim of this standard is first and foremost to prevent accidents with a disabling or fatal consequence, and secondly to lessen serious consequences caused by the occasional mishap that inevitably will occur in children.”

Om tot een omgeving met aanvaardbare risico’s te komen, moet je wel kunnen vertrouwen op de risicoanalyse. Die moet dus voldoende kwaliteitsvol gebeuren.

Onderdelen van een risicoanalyse volgens het KB

Drie stappen

In het KB wordt beschreven dat een risicoanalyse uit drie stappen moet bestaan:

  1. Het identificeren van de gevaren (volgens een voorgegeven lijst en ter plaatse vastgesteld)
  2. Het vaststellen en nader bepalen van de risico’s tijdens gebruik van speelterrein
  3. Het evalueren van risico’s

Deze drie stappen moeten dus doorlopen worden vooraleer een speelterrein kan opengesteld worden voor het publiek. Dit stramien moet altijd terugkeren en vindt de overheid cruciaal bij de beoordeling.

Wat is nu het verschil tussen ‘gevaar’ en ‘risico’?

  • Een ‘gevaar’ is een potentiële bron van fysiek letsel. Het is een element met een intrinsieke schadelijke eigenschap, wat onheil of schade kan veroorzaken: bijv. een scherpe rand (snijgevaar), een plateau van 2m hoog waar men af kan vallen (valgevaar), een rotte paal die een toestel kan laten instorten en op omstaanders kan vallen… Een groot aantal gevaren en bronnen voor gevaar wordt (niet-limitatief) opgesomd als bijlage bij het KB. De gevolgen van het gevaar kunnen verschillen: van een kleine snijwond tot potentieel dodelijk. Dat wordt daarna dan verder mee verrekend in het risico, maar moet eerst worden benoemd.
  • Een ‘risico’ is de ‘kans en waarschijnlijkheid dat dit gevaar zich voordoet, met een bepaalde omvang of ernst’. Deze kans op schade is afhankelijk van de lokale omstandigheden, de ruimtelijke en organisatorische context. Dit is dus aan de uitbater om in te schatten. Naast de potentiële ernst van de gevolgen spelen ook blootstelling (tijdsduur waarin het risico aanwezig is) en waarschijnlijkheid (kans dat de gevaarlijke gebeurtenis optreedt) mee. Het ‘risico’ gaat over het samengaan van deze factoren.

Aanvaardbaar risico

De normen zijn louter een hulpmiddel om met risico’s om te gaan. De normen laten zien hoe iets geconstrueerd kan worden om tot een aanvaardbaar risico te komen. Ze kunnen een hulp zijn om een niet-aanvaardbaar risico te herleiden tot een aanvaardbaar risico. Als er vastgesteld wordt dat er een niet-aanvaardbaar risico aanwezig is op het terrein, moet dit met behulp van preventiemaatregelen tot een aanvaardbaar risico worden herleid. Dan pas krijg je een veilige uitbating en groen licht om een speelterrein open te stellen.

Wat verwacht de overheid van de risicoanalyse?

Tijdens de toelichting door de FOD Economie kwamen volgende aandachtspunten naar boven:

1. Een risicoanalyse moet gebeuren voor het terrein als geheel en voor alle (relevante) terreinelementen, zoals vermeld in de bijlage bij het KB

De FOD Economie stelt duidelijk dat een speelterrein in zijn geheel moet geanalyseerd en geëvalueerd worden, dus niet alleen de toestellen. Ook landschapselementen moeten mee in acht genomen worden. Een uitbater moet kunnen aantonen dat alle gevaren geïdentificeerd werden. Hiervoor dient de uitbater de bijlage bij het KB als checklist te gebruiken. De uitbater moet dus niet alleen de gevaren en gevolgen van de geïnstalleerde speeltoestellen zelf beschrijven, en hun onderlinge relatie en situering t.a.v. andere aanwezige ‘installaties’.

Andere terreinelementen

Maar ook de gevaren ten gevolge van andere terreinelementen moeten geïdentificeerd en geëvalueerd worden. In het KB staat bijvoorbeeld letterlijk:

  • de verkeerssituatie
  • hoogteverschillen
  • groenvoorzieningen
  • straatmeubilair
  • omgevingsverlichting
  • natuurlijke omgeving
  • rondslingerend materiaal
  • vandalisme
  • biologische contaminatie

Ook bij de toelichting is uitdrukkelijk gesteld dat minstens al deze mogelijke gevaren geïdentificeerd moeten worden tijdens de risicoanalyse.

Voor elk aanwezig gevaar moeten vervolgens de risico’s bepaald, vastgesteld en geëvalueerd worden. In principe wil de overheid deze analyse zien:

“Er moet altijd een risicoanalyse van het volledige speelterrein opgemaakt worden, inclusief van haar directe omgeving en alle aanwezige elementen die geen speeltoestellen zijn. Vaak wordt dit over het hoofd gezien.”

Tijdens de vragenronde werd wel verduidelijkt dat er sprake moet zijn van een speeltoestel op het terrein (volgens de definitie van het KB). Een terrein dat enkel uit heuvels en groenvoorzieningen bestaat, zonder enig speeltoestel expliciet bedoeld voor spelen van kinderen, wordt dus niet als speelterrein beschouwd. Een speelplaats waar enkel een basketkorf en goaltjes staat valt niet onder het KB speelterreinen. Uiteraard is de eigenaar of uitbater wel gebonden aan de algemene veiligheidswet en blijft die verantwoordelijk, maar er is in dat geval geen formele verplichting om een risicoanalyse uit te voeren volgens het huidige KB.

Rapport

De resultaten van het identificeren van alle gevaren en analyseren/evalueren van de risico’s moeten opgenomen worden in een rapport. De verwachting van de overheid is dat je in dat rapport in principe verwijst naar de bijlage met potentiële gevaren van het KB.

Tijdens de toelichting verwees de overheid naar een Excel-tool, die beschikbaar is op de website van de FOD. Deze tool is opgebouwd volgens de gevaren zoals opgelijst in bijlage van het KB. Deze tool is evenwel niet verplicht te gebruiken. Veel gebruikers vinden de tool nogal complex en technisch. Rapporten moeten niet gelijkaardig zijn van opbouw en lay-out.

De risicoanalyse moet wel (minimaal) rekening houden met alle aanwezige gevaren opgelijst in bijlage van het KB. Gevaren die niet aanwezig blijken te zijn op het terrein moeten niet noodzakelijk verder geanalyseerd en opgenomen worden in het rapport. Je kan best wel vermelden dat ze ‘niet aanwezig’ zijn op het terrein. Maar aanwezige gevaren waarvan het risico aanvaardbaar is moeten wél uitdrukkelijk opgenomen en gemotiveerd worden!

2. Een risicoanalyse moet op het terrein gebeuren, met de (jonge) gebruiker voor ogen

Een risicoanalyse kan “absoluut niet” als desk research uitgevoerd worden, enkel op basis van documenten (bijv. certificaten dat de toestellen conform de norm zijn). Alle potentiële gevaren moeten fysiek op het terrein vastgesteld worden. Er kunnen immers gevaren op het terrein zijn die niet gedekt zijn door normen. Die gevaren en risico’s moeten ook beslist in het rapport.

Je moet de gevaren en risico’s op het terrein bekijken vanuit ‘voorzienbaar gedrag’ van kinderen en je de vraag stellen: ‘wat zou ik doen als kind?’. Een praktijktip die daarom wordt voorgesteld: “Probeer alles zelf uit, kijkend vanuit de ogen van een kind”. Voor het ‘voorzienbaar gedrag’ van het kind zijn er geen richtlijnen. Op een glijbaan kan je bijvoorbeeld wel verwachten dat kinderen niet alleen naar beneden willen glijden, maar ook naar boven willen klimmen. Je moet rekening houden met hun eigenheid.

3. Welke methode moet je gebruiken om gevaren en risico’s vast te stellen en te evalueren?

De overheid legt hiervoor geen methode op. Als uitbater en risicoanalist mag je dus zelf een (gangbare) methode kiezen. Maar de overheid wil wél consequent gebruik van de methode zien, in het bijzonder m.b.t. de gehanteerde risicoschaal, zoals bijvoorbeeld in de omschrijving van ‘hoog’, ‘ernstig’ en ‘onaanvaardbaar’ risico. Het moet duidelijk zijn welk soort letsels onder welke categorie begrepen worden, in het bijzonder het onderscheid tussen blijvende letsels en tijdelijke letsels. Je moet dus expliciet omschrijven welke methodieken en schalen je gebruikt voor welke elementen van het speelterrein.

De gehanteerde methode “mag kwalitatief of kwantitatief zijn”, al voelden we een duidelijke voorkeur voor kwantitatieve analyse. Een methode waar de FOD Economie zelf voortdurend naar verwijst (zowel in het Handboek veiligheid speelterreinen als in de presentatie), is de ‘risicograaf’ van Fine & Kinney. Die wordt in België ook het meest gebruikt.

Belangrijke elementen bij bepalen van het risico zijn:

  • Blootstelling
  • Waarschijnlijkheid
  • Ernst/Impact

Het risico bepaal je met de formule: Risico = Blootstelling x Waarschijnlijkheid x Ernst

Bij risicografen worden er aan deze formule ook getallen gekoppeld. In de voorgestelde Excel-tool van de FOD Economie vinden we een variante van de methode van Fine & Kinney terug.

De overheid erkent evenwel dat het vaak moeilijk is om risico te bepalen en te berekenen: “Dit is geen exacte wetenschap”. De gevaren en hun ‘ernst’ zijn meestal duidelijk te benoemen, maar ‘waarschijnlijkheid’ en ‘blootstelling’ zijn lastiger in te schatten.

4. Een uitbater mag afwijken van de normen

Voor speeltoestellen die voldoen aan de normen, wordt verondersteld – indien geplaatst volgens de instructies – dat ze een aanvaardbaar risico zullen bereiken. In dat geval kan het volstaan om de toegepaste norm op het speeltoestel te vermelden en een schriftelijk bewijs toe te voegen. De FOD Economie verwacht dus wel uitdrukkelijk dat je een certificaat kan voorleggen om het ‘vermoeden van veiligheid’ te staven, althans voor de speeltoestellen op zich, dus nog niet van het speelterrein. En dat moet ook gekoppeld worden aan de vastgestelde gevaren:

“Voor elk aanwezig gevaar moet je het overeenkomstig risico bepalen, duidelijk en ondubbelzinnig omschrijven, rekening houdend met gebruiksinstructies van fabrikant, anders moet je dat ook via risicoanalyse rechtvaardigen”.

In de presentatie van de FOD wordt uitdrukkelijk gesteld dat ook speeltoestellen en speelvoorzieningen die afwijken van de norm uitdrukkelijk mogelijk zijn: “Ja, dat kan!“.

De constructeur moet dan wel op een andere manier aantonen dat het veilig is, namelijk met een uitvoerige (zelfgemaakte) risicoanalyse.

5. Wanneer er een onaanvaardbaar risico is, moet je preventiemaatregelen nemen om tot een aanvaardbaar risico komen, vooraleer je het terrein kan openstellen

Wanneer een uitbater vanuit de risicoanalyse vaststelt dat er een onaanvaardbaar risico is, dan moet die de aanwezige risico’s reduceren tot aanvaardbaar niveau.

Er zijn 4 mogelijkheden om dit te doen:

Technische maatregelen

meestal omvat dit aanpassingen aan de constructie, bijvoorbeeld: 

  • een opening waar beklemming dreigt, groter of kleiner maken
  • een obstakel in de valruimte wegnemen of verplaatsen (dit kan echter mogelijk nieuwe gevaren opleveren). 

Je kan hierbij streven naar ingrepen met een groot effect op risicovermindering en die tegelijk de speelwaarde zo weinig mogelijk aantasten.

Organisatorische maatregelen

Bijvoorbeeld een toestel of ruimte enkel ter beschikking stellen aan kinderen van een bepaalde leeftijd. Dit is vooral van toepassing in contexten waar er een duidelijke organisatiestructuur is, zoals een school of kinderopvang. Op een publiek speelterrein is dit lastiger.

Toezicht

Bijvoorbeeld zodat er nooit meerdere kinderen tegelijk van de trampoline gebruik maken; of toezicht van volwassene bij het oversteken van een straat naar een speelterrein.

Informatieverstrekking

Bijvoorbeeld communicatie via pictogrammen. Deze pictogrammen moeten wel gemakkelijk begrijpbaar zijn voor kinderen. Volgens de FOD mag je ze dus “niet zomaar zelf uitvinden”. De pictogrammen moeten voor iedereen herkenbaar zijn en liefst gestandaardiseerd: bijv. het standaardpictogram voor ‘niet-drinkbaar water’.

Met deze preventiemaatregel(en) is het de bedoeling om van een onaanvaardbaar risico toch tot een aanvaardbaar risico te komen. Daarna is in principe geen nieuwe risicoberekening meer nodig volgens de overheid. Dit hoort tot het verdere ‘management’ van het terrein. Toch lijkt het wel aangewezen om dit te doen (bijv. na uitvoering van de preventiemaatregelen), om te vermijden dat er mogelijke andere (nieuwe) gevaren en ernstige risico’s opduiken. In het analyserapport moet wel zeker vermeld worden welke preventiemaatregelen zijn toegepast en hoe erover wordt gewaakt.

6. Volledigheid in de rapportage

Een rode draad in de toelichting van de FOD Economie is volledigheid in de rapportage: “Het rapport moet een weerspiegeling zijn van de situatie van het speelterrein: de gevaren, risico’s en welke preventiemaatregelen zijn toegepast.”

Daarbij moeten alle relevante omgevingselementen en “aanwezige producten” worden beschreven. Onderstaande figuur geeft een beeld van alle elementen die de overheid verwacht. Expliciete verwijzingen naar de gevaren-bijlage bij het KB bleken ook cruciaal. Al deze elementen zijn opgenomen in de voorgestelde Excel-tool.

De uitbater moet aantonen dat de risicoanalyse werd uitgevoerd en moet alle resultaten van risicoanalyse en vastgestelde preventiemaatregelen beschikbaar houden.

Bij controles door inspecteurs van de FOD Economie is dit het eerste wat wordt opgevraagd, samen met het inspectie- en onderhoudsschema. 

Meer weten

De website van FOD Economie biedt meer informatie over het KB en haar toepassing. Hierbij valt ook het beheer ná het openstellen van het speelterrein: het onderhoud, het regelmatig nazicht, en de jaarlijkse inspectie. Ook hier is een administratie die alle genomen stappen inventariseert, van groot belang.

Op de site van de FOD Economie staan bovendien onder meer