Inplanting van speelruimte

Wat?

Inplanting is onderschat, en toch van fundamenteel belang. Te vaak gaat alle aandacht naar inrichting en uitrusting van een terrein, en komen facetten van inplanting slechts terloops aan de orde. Toch is de manier waarop een terrein is ingebed in de omgeving van cruciaal belang om het ook te doen 'werken.' 

De inplanting moet gezien worden op 2 niveaus:  in de directe omgeving en in een breder weefsel.

1. De inplanting van speelruimte in HAAR directe omgeving

Onderstaande criteria geven een indicatie voor het gewenste niveau van inrichting en uitrusting: hoe beter een terrein daarop scoort, des te hoger (en misschien zelfs spectaculairder) het niveau waarop het uitgebouwd kan worden.

Visuele relatie met de omgeving

  • De toegangsmogelijkheden zijn op een visueel open manier verbonden met de omliggende wegverbindingen.
  • Voetgangers en fietsers komen als vanzelf voorbij de ingang.
  • Ze gebruiken het terrein ook als doorgangsgebied.
  • Er zijn spontane vormen van sociale controle.
  • Er zijn meerdere toegangen en logische verbindingen.

Bereikbaarheid

  • De speelruimte grenst aan bestaande (liefst trage) wegverbindingen voor zachte weggebruikers of aan rustige lokale wegen.
  • Er zijn meerdere, logische (en kindvriendelijke) wegen om het terrein te bereiken.
  • De toegang is duidelijk en zonder zoeken te vinden.
  • Het speelterrein ligt centraal in zijn directe omgeving.

Ruimtelijke relatie met publieke voorzieningen

De relatie van het speelterrein met een andere publieke voorziening is geen absolute must, wel een belangrijke troef.

  • De speelruimte grenst aan een publieke voorziening, of de publieke voorziening is drager van de speelruimte (zoals dat het geval is bij een park, sportcentrum, …).
  • De speelruimte is niet strikt begrensd, maar vormt veeleer een organisch geheel met de publieke voorziening.
  • Het speelterrein (of zijn directe omgeving) wordt niet nadrukkelijk geclaimd door groepen (jong)volwassenen.

Ruimtelijke relatie met wonen en buffering

  • Het speelterrein grenst eerder aan voor- dan achterkanten van woningen.
  • Er is aandacht voor buffering naar de omliggende bewoning:
    • geen inkijk (overkijk)
    • voldoende afstand tussen speelzone en omwonenden (hoe groter het schaalniveau van het speelterrein, hoe groter de nodige afstand)
    • enig schermeffect op de bufferstrook
  • Er is aandacht voor buffering naar andere voorzieningen (zoals buffering van skaten tegenover het kerkgebouw, buffering van speelruimte met visvijver). Dit weegt echter minder door dan de buffer naar woningen.
  • Trek de nodige ruimte aan buffering af van de beschikbare ruimte. De buffering wordt bij voorkeur niet beschouwd als speelgebied.

Beschikbare oppervlakte

Bepaal het gewenste schaalniveau met aandacht voor de beschikbare oppervlakte. Een kleine oppervlakte wijst in de richting van een laag schaalniveau.

                

2. De inplanting van speelruimte in een breder weefsel

Om het bredere weefsel te begrijpen is het zinvol het projectgebied te bekijken als een gelaagde structuur, met een woonweefsellaag, een groen-blauwe structuur, een socio-culturele structuur, een mobiliteitsstructuur. Speelruimte zal daar altijd in bepaalde mate deel van uitmaken.

Relatie met het woonweefsel

De ligging van het terrein is zo centraal mogelijk ten opzichte van het doelgebied. Terreinen die weinig of geen relatie hebben met woonweefsel zijn ofwel:

  • zinloos
  • terreinen van hoge spektakel- of toeristische waarde (regionaal schaalniveau)
  • terreinen in functie van specifieke culturele voorzieningen

Relatie met groen-blauwe structuur

Een groene structuur en/of een waterstructuur vormen een uitzonderlijke troef. Hoe interessanter het groen, des te beter het terrein ook is als basis voor speelruimte.

Relatie met socio-culturele voorzieningen

Socio-culturele voorzieningen zijn sterke punten van een weefsel. Ze geven het weefsel betekenis.

Relatie met mobiliteitsstructuur

Trage wegen die belangrijke punten met elkaar verbinden, daar gaat het om. Geheel verlaten weggetjes zullen hoogdrempeliger zijn, en zullen vaak ook door kinderen niet gebruikt worden.

Alleen bij terreinen die echt op regionale schaal werken, kan men ook inzetten op automobiliteit (parkeren, verkeersafwikkeling), maar deze terreinen worden best optimaal bereikbaar gemaakt voor zachte weggebruikers, bijvoorbeeld via bovenlokale fietsroutes.