Tocht door het donker

Vanavond is het Halloween. Voor één keer komen de geesten van de overledenen terug tevoorschijn, en samen met hen andere bewoners van de nacht, zoals vleermuizen en weerwolven, zombies en heksen. Wat komt het goed uit dat het vroeg donker wordt; zelfs het winteruur helpt een handje.

Met angst en leven

Halloween biedt een mooi kader om eens goed te griezelen en in het donker bij de buren te gaan aanbellen, met valse tanden bedelend om snoepjes.

De opwinding van spelen in het donker is laveren tussen angst en plezier. De angst voor het donker begint van zodra je je als kind bewust wordt van de buitenwereld. Het is de angst van het niet weten wat er gaat gebeuren. Anders dan Halloweenfiguranten als vleermuizen of (weer)wolven vertrouwen wij mensen erg op ons zicht om in te schatten wat er gebeurt en wat er gevaarlijk is. In de schemering verdwijnen kleuren en worden vormen vager; zonder licht zijn we kwetsbaar, hulpeloos.

De angst voor het donker is dan ook heel lichamelijk. Een situatie vol angst kan een vreemde vorm van energie geven, omdat we in overlevingsmodus gaan. Als het écht om overleven gaat, zullen we daar niet bepaald plezier aan beleven. Maar in een al bij al veilige omgeving, geeft diezelfde lichamelijke energie plezier – of beter: vlagen van angst en plezier, van gillen en lachen. Jezelf de controle laten verliezen, maar ook weten dat het uiteindelijk geen kwaad kan. En achteraf, dan heb je die tocht door het donker toch maar mooi overleefd.

Een verschil van dag en nacht

Toch is het donker vooral lastig. Als de dagen korter worden, betekent het ‘voor het donker thuis!’ dat de speelmogelijkheden beperkter en minder vanzelfsprekend worden. Echt pikdonker is het bijna nergens meer, maar weinig kinderen vinden duisternis echt plezant, en volwassenen hebben weinig redenen om daar tegenin te gaan. In een vertrouwde omgeving vinden kinderen het donker meestal wat minder eng (‘dat is mijn eigen weggetje, ik weet dat daar niemand langskomt’), maar in de échte buitenwereld is dat anders. Kinderen vinden licht of donker zelf een zinvol criterium als het gaat over veiligheid.

Duistere steegjes en hoe ermee omgaan

Toch zal je met iets als het donker hoe dan ook moeten (leren) omgaan. Je kan proberen om het te vermijden: het donker steegje dan maar niet nemen en omrijden. Of het gewoon uit je gedachten bannen: als je bang bent in het donker moet je fluiten.

Je kan je ook wapenen tegen de gevaren van het donker. Als je klein bent en het donker is groot, moet je dat slim aanpakken: door te spelen. In groep voelen kinderen zich minder bang, maar ze brengen dat ‘bang gemaakt worden’ meteen ook in hun onderlinge spel: ‘dan loop je langs die donkere weg, en dan maak je elkaar bang’. Zo verkleinen ze het gevaar tot iets waar ze mee omkunnen. Het is maar een spelletje. Het onduidelijke gevaar van het donker, dat zijn weerwolven, en die kan je doodschieten met je geweer.

Die speelse vermenging van rollen past bij het overschrijden van grenzen die het donker oproept.

halloween_1122_1122

Floue grenzen

Het is avond als mensen en struiken er hetzelfde uitzien, zeggen de Ieren. Het vervagen van grenzen en categorieën brengt verwarring en angst, maar creëert ook mogelijkheden. Halloween toont dat mooi: kinderen krijgen de vrijheid om in het donker overal te gaan aanbellen en snoep te eisen, waarbij ze dus plots iets blijken te zeggen te hebben over volwassenen. Ze griezelen om de heksen en vampiers, maar verkleden zich juist in diezelfde wezens en maken praatjes met zombies. Het donker maakt die vermenging makkelijker. De duisternis wist het normale uit, geeft plaats aan het vreemde, maar is ook de tijd voor verhalen en verbeelding. Een ander soort wereld toont zich, voor heel even.

Johan Meire (tekening: Laura Janssens voor Kind & Samenleving)

Deze blog is een ingekorte versie van een artikel uit ons e-zine QuaJong. De geestige inhoud daarvan vindt u hier!

Reacties

comments powered by Disqus