Het jaar van de voordeur

Een oranje slakom. Een kandelaar. Een enorme zak Samo-chips. En een opgezette fazant. Dat was de buit van mijn eerste ruiltocht, ergens op kamp in de jaren zeventig. Misschien was het ook een staalkaart van de dingen waar mensen in die dagen vanaf wilden, maar wij waren fier als een gieter, vooral op die fazant. Geen nachtspel dat daarna nog aan die tocht kon tippen.

Toen we vorig jaar bij Kind & Samenleving onderzoek deden naar rituelen, viel het me opnieuw op: hoe heerlijk kinderen het vinden om van deur tot deur te gaan, en hoe diep dat deurlopen in onze cultuur verankerd zit. Nu eens houden kinderen de bedelzangtradities in ere, zoals Driekoningen, Sinte-Mette of koeken zingen. Dan weer staan ze daar als kleine commerçanten, om iets kleins te ruilen voor iets groters. Soms dagen ze uit, met belleke-trek. Soms mogen kinderen het varken uithangen, zoals met Halloween. Vroeger waren kinderen grotere varkens, denk ik. In het artikel Gangsters, Pranksters, and Trick-or-Treating, 1930-1960 beschrijft onderzoekster Samira Kawash hoe Amerikaanse kinderen in groepen van huis tot huis trokken. Ze besmeurden de tuin met de inhoud van een afvalton, staken stinkende filmrollen in brand, bonden blikken vast aan auto’s, duwden tandenstokers door de deurbel. Strapatsen, waartegen volwassenen zich konden beschermen door kinderen om te kopen met snoep en speelgoed.

Peperkoeken huisjes en sociale codes

-“We hadden een keer belleke trek gedaan en een mevrouw had de politie gebeld. Wij hadden ons onder de brug verstopt. Een meisje had het gedaan, maar zij moest gaan turnen en toen hebben de jongens de schuld op zich genomen.”

-“Soms lijken mensen eng, maar zijn ze ik weet niet hoe lief.”

-“Je kunt altijd achter een auto gaan lopen als ze niet lief zijn.”

(Uit klasgesprekken met leerlingen uit Walem en Oostende)

Wat is het dat kinderen zo leuk vinden aan deurlopen? Eigenlijk weten we dat niet. We kennen wel de oorsprong van veel rituelen, maar we weten verrassend weinig over wat ze voor kinderen betekenen. Ongetwijfeld zijn ze gek op de zakken vol snoep die ze kunnen ophalen (de straat als een verzameling peperkoeken huisjes). Maar uit de klasgesprekken die we voerden, bleek dat de spanning minstens zo belangrijk was, omdat achter elke voordeur een avontuur wacht, en een wonderlijke variatie aan mensen schuilgaat (ja, misschien zelfs een heks).

Het enige wat vaststaat op het moment dat kinderen aanbellen, is dat de volwassene moét opendoen, tenzij hij snel genoeg is om zich achter de sofa te verstoppen en niet thuis te geven. Volwassenen hebben immers zelf de sociale code bedacht dat je mensen niet voor de deur mag laten wachten. Dat kinderen die code naar hun hand zetten, ze onderdeel maken van hun spel, en de volwassenen dwingen om mee te spelen: het is een perfecte omkering van de machtsverhoudingen. Misschien mag je die omkering zelfs breder zien. Van deur tot deur gaan geeft kinderen de autonomie om zich de wereld toe te eigenen. De buurt, waar alles door volwassenen is georganiseerd, wordt dan even van hen. Sterker nog: ze mogen die voor één keer zelf onveilig maken.

Treffend in het verhaal van Samira Kawash, is daarom hoe net die vrijheid verdween. De zorg over wat kinderen allemaal konden uitspoken, maakte plaats voor een nieuwe, snel groeiende angst: dat de kinderen daarbuiten van alles kon overkomen. Ze beschrijft hoe er plots stadslegenden opdoken over scheermesjes, gemalen glas en LSD die in kindersnoepjes werden verstopt. Het paste in de sfeer van (over)bezorgdheid, en de algemene trend om kinderen niet onbewaakt te laten. Toen de angst voor het verkeer daar nog eens bovenop kwam, werd het gevoel alleen maar versterkt dat de straat geen plek is voor kinderen. Het valt altijd weer op in oude foto’s, of in het filmpje hieronder, hoe evident het vroeger was dat kinderen op straat speelden, en hoe vreemd het nu aandoet.

Kinderen in New York

De bewakers van de deurklink

Die angst voor de straat is de voorbije jaren alleen maar gegroeid, en laat ons wel wezen: soms is ze terecht. Veel straten en buurten zijn amper op kinderen afgestemd. Het is dan ook begrijpelijk dat ouders, de tedere bewakers van de deurklink, niet geneigd zijn de voordeur open te zetten, maar we moeten er ons bewust van blijven dat we kinderen daarmee iets wezenlijks ontzeggen. Kinderen willen zwerven, op ontdekking gaan in de buurt, of dat nu van deur tot deur is, in een wilde achtervolging of rollend met een kartonnen doos, en het is onze plicht als volwassenen om de voorwaarden te creëren die dat mogelijk maken.

Het is een van de thema’s waar we als organisatie op inzetten. We dromen immers van een samenleving die voluit ruimte maakt voor kinderen, om te ravotten, te voetballen op het pleintje, om met een boek weg te kruipen tussen de struiken van het park, of om het mierenbestand onder een losse tegel te onderzoeken. En dus wordt dit voor ons ook het jaar van de voordeur. We hopen dat die deur in 2016 wat vaker op een kier mag. Dat de kinderen die aanbellen, even binnen mogen. Dat de kinderen daarbinnen ook naar buiten mogen glippen. Zo’n jaar met meer opendeurdagen, dus: dat is onze driekoningenwens.

Reacties

comments powered by Disqus