Gezocht: straatlopers en hangkinderen

‘Ik ga spelen,’ zeg ik tegen mijn dochter als ik ’s avonds de deur uitga. Het is niet makkelijk voor zo’n kind. Een vader die ’s avonds naar zijn werk vertrekt en zegt dat hij gaat spelen. Het kan nog erger. Op dagen dat ik er geen zin in heb: ‘Papa moet gaan spelen’. (uit: Josse De Pauw, Werk)


Ze zeggen dat Eskimo’s tweehonderd woorden hebben voor sneeuw. Wij geven wel tweehonderd betekenissen aan één woord: spelen. Artiesten en voetballers doen het voor de kost. De rest van ons gaat gewoon werken, zelfs al is het fluitend, maar tussendoor spelen we met taal, met de hond, met balpennen, gevoelens, vuur. We spelen op de lotto. We spelen de baas.

We zijn speelvogels, een leven lang, en voor onze kinderen dromen we het niet anders. ‘Ze moeten goed spelen’, zeggen we. (Maar niet met hun eten. En niet met onze voeten.) We geloven dat het belangrijk is, en toch kan je je afvragen wat we precies bedoelen. Moeten kinderen het speelgoed gebruiken dat we voor hen kochten? Willen we dat ze zingend op de trampoline springen? Dat ze in de boomhut klauteren die we liefdevol voor hen hebben getimmerd? Of bedoelen we net zo goed dat ze de straat op mogen om er tegen een blik te trappen, de zwerfkat op te zoeken, te woelen tussen het puin van wegwerkzaamheden? Durven we hen loslaten in de wereld die buiten ons gezichtsveld ligt?

We vergeten het wel eens, maar spel vraagt speelruimte. Het is zoveel meer dan de speeltuigen en plekken gebruiken die volwassenen voor kinderen hebben voorzien. Spelen is ook, en misschien wel vooral: naar buiten gaan, vrienden vinden en samen uitzoeken wat je kunt doen. Het is je laten verrassen door de kansen die daar liggen. Op standbeelden kun je klauteren. In winkels kun je de deugniet uithangen. Een buis is een tunnel naar het avontuur. Echt spelen is ook op de rand balanceren, blauwe plekken en boze blikken riskeren. Het is onderhandelen, ruzie krijgen met je beste maat, en het weer bijleggen, of nieuwe vrienden maken. Het is niet altijd romantisch. Het is klinken en botsen.

Net dat maakt buiten spelen zo bijzonder voor kinderen. In de publieke ruimte komen ze in contact met leeftijdgenootjes, maar ook met kinderen die ouder, jonger of anders zijn, met volwassenen, generaties en culturen, met de samenleving. Vaak zorgen ze er zelfs voor dat ook volwassenen met elkaar aan de praat geraken. Kijk maar hoe speel-, leef- en sneeuwstraten de buurt kunnen doen opleven. Speeltuigen, stoelen en tafels, hapjes en drankjes worden in zo’n autoluwe zone naar buiten gesleept en de grote mensen krijgen weer iets van deugnieterij in hun lijf. Er ontstaat dan plots een geïmproviseerde petanquebaan, een voetbaltornooi, of een plan voor een straatbarbecue. Sommige volwassenen blijven zelfs hardnekkig buiten zitten tot de kinderen zeggen dat het nu eindelijk tijd is om naar binnen te gaan.

Omdat wij ooit kinderen waren, weten we best hoe leuk het is om op ontdekking te gaan in de buitenwereld. Alleen worstelen we als volwassenen met duizend vragen. Kan het wel, hoort het wel, is het wel veilig? Het zou zonde zijn als onze enige antwoord is dat alle kinderen dan maar thuis moeten blijven. We mogen vooral nooit stoppen met zoeken naar manieren om hen geborgenheid te geven én hen toch de vrijheid te gunnen om hun plaats in de samenleving te veroveren. Wat als we kinderen weer wat meer ruimte zouden geven?

Lang leve de straatloper. Lang leve de sloeber met zwarte knieën. Lang leve het hangkind.

(Foto's: Diego Franssens. Dit is een verkorte versie van ‘Lang leve het hangkind’. Die tekst hoort bij het pakket van 13 postkaartjes dat Kind & Samenleving verspreidt. Prijs: 10 euro per pakket, via info@k-s.be)

Reacties

comments powered by Disqus