Lang leve het modderkind

Misschien had ik al te lang op een kantoorstoel gezeten, te veel servetten op de eettafel gelegd, mijn dochter te vaak bevolen haar kamer op te ruimen. Hoe dan ook, ik was de schoonheid van modder vergeten. Ik schraapte ze al die jaren van schoenen, ik schudde ze uit de deurmat, hield ze onder de douche, en nooit nog dacht ik: fijn, modder, daar duik ik eens in.

Toen trok ik voor ons speelpleinonderzoek naar De SpeGT in Temse, een plein waar het dagenlang plassen regende. Veel kinderen liepen daar, net als ik, in een boog omheen. Dat begreep ik. Vervolgens zag ik hoe anderen de modder negeerden, en dan hoe sommigen kinderen de smurrie zo enthousiast opzochten dat ze ’s avonds nauwelijks van de plassen te onderscheiden waren. Ik beken dat ik achter een muur ben gedoken toen een van die kinderen op me af kwam voor een knuffel. Ik vroeg of dat niet lastig was, met al die regen. Ja, volwassenen stellen van die vragen. ‘Natuurlijk niet, dat is toch plezant’, zei een meisje. ‘En als gij daar niet tegen kunt, dan kunt ge nog altijd onder die grote boom gaan staan, want die is droog.’ Op modderkuiten rende ze weg naar het donkere bosje achter het speelplein, waar ze het kamp van de tegenpartij moest veroveren.

Haar vrolijke wildheid deed me denken aan het boek Kith (‘The Riddle of Childscape’) van Jay Griffiths, een passioneel betoog voor meer wildernis, meer onbewaakte zones, plekken waar bomen angstaanjagend kunnen zijn, tochten eindeloos, waar takken, modder en spuug prima bouwmateriaal worden voor kampen die ook weer vernield mogen worden. “Elke generatie kinderen nestelt zich instinctief in de natuur,” schrijft ze, “hoe miezerig het stukje ook is dat ze te pakken kunnen krijgen.” Griffiths is geen wetenschapper, ze is een bevlogen romanticus, en er valt veel in te brengen tegen haar al te nostalgische verlangen naar de onbegrensde bossen en graslanden van vroeger. Maar toch: hoe verfrissend was het te lezen dat buiten spelen voor één keer niet met medische en pedagogische argumenten werd verdedigd. Spelen is voor Griffiths geen remedie tegen obesitas, tegen allergieën, tegen een gebrek aan vitamine D, depressies of een gebrek aan concentratie op school. Kinderen hebben het recht om in de natuur te spelen omdat ze er een vrijheid, een onafhankelijkheid, een chaotische wildheid ontdekken die ze een leven lang in zich dragen.

Terug op het werk, na mijn speelpleindagen, vroeg ik me dan ook hardop af hoe de kinderen die zo uitzinnig door de regen hadden gerend ooit weer in een klaslokaal zouden passen. Waarop collega Peter vertelde over ‘zijn’ speelplein, waar er al even onbesuisd was gespeeld. Hij had er gehoord dat sommige ouders hun kinderen de laatste week van de vakantie naar de kinderopvang verhuisden: dat moest de overgang naar de school verzachten. ‘Ze zijn bang dat hun kinderen anders niet meer aan het systeem kunnen wennen’, zei hij. Toen werden we allebei stil, en we lieten tot ons doordringen hoe triest dat werkelijk klonk.

Reacties

comments powered by Disqus