​​Een halfzus, is dat ook een zus?

Ooit was ik journalist en stelde ik vragen. Dag in dag uit liep ik achter mensen aan met al mijn hoe, wat, waar en waarom, en soms bolde ik ’s avonds nog wat uit. De melk is op: hoe-wat-waarom? Ik heb je zus gezien: hoe-wat-waarom? Ik ben mijn bril kwijt: hoe-wat-waarom? (En: allez jong, alweer?) Alleen om kinderen liep ik in een boogje heen. Ik vond dat ze te weinig verleden hadden, te weinig reliëf en nuances in hun leven: hoe kon je daar een behoorlijk interview mee doen? Als ik naar de kranten en tijdschriften kijk, zijn er wel meer journalisten die er zo over denken. Zo gek veel komen kinderen en jongeren daar niet aan het woord. 

De ironie wil dan dat ik nu bij Kind & Samenleving werk, dat kinderen net op alle niveaus een stem wil geven. Zo waren we de voorbije weken te gast in een aantal scholen, waar we kinderen en jongeren een digitale vragenlijst voorlegden over hun leven in de stad. Het was een test-enquête, nog niet voor echt dus: we sleutelen momenteel volop aan een kindvriendelijke versie van de Stadsmonitor, een vragenlijst die nu al aan volwassenen wordt voorgelegd.

 In het eerste luik vroegen we kinderen en jongeren naar hun gezin, het huis waar ze woonden, hoeveel broers en zussen ze hadden... Dat was het makkelijke deel, dachten we vooraf, maar toen kwamen de vragen. 

-‘Mevrouw, een halfzus, is dat ook een zus?’

-‘Ik woon in twee huizen, wat moet ik dan aankruisen?’

-‘Een stiefpa, telt dat als vader?’

-‘Mijn vader werkt bij Ford, moet ik dan invullen dat hij werkloos is? Want ja, dat is hij binnenkort.’

-'Ik spreek een andere taal met mijn mama dan met mijn papa.' 

We merkten dat het leven voor kinderen niet alleen ingewikkeld kan zijn, maar dat ze ook zochten naar antwoorden die voor hen juist waren. Vaak gaven ze te kennen dat ze meer nuances in de vragenlijst wilden dan wij hadden voorzien. Dan wilden ze niet ‘ja’ of ‘nee’ antwoorden, maar ‘soms ‘ en ‘een beetje’. Doen de mensen in je straat vervelend? ‘Soms’. Hebben kinderen veel mogelijkheden om te spelen? ‘Dat hangt ervan welke kinderen.’ Af en toe gaven we kinderen de mogelijkheid om zelf te kiezen. Woonden ze in twee huizen, dan mochten ze beslissen over welke plek ze de enquête lieten gaan. Toch gaven ze meer dan eens aan dat ze dat niet wilden, misschien wel omdat het voelde alsof ze tussen hun ouders kozen.

Als je kinderen vragen stelt, kun je niet anders dan ruimte laten voor hun gevoeligheden, voor dubbelzinnigheden en nuances. En dus moet je accepteren dat er ruis op je resultaten kan zitten. Een meisje vroeg: ‘Maar mevrouw, ik heb stiefbroers.’ ‘Oké’, zei collega An, ‘dan mag je kiezen hoe je antwoordt: als het voor jou voelt als een broer, dan mag je dat aankruisen.’ Waarna het meisje vervolgde: ‘Ik heb ook nog een zus, maar die is dood.’ ‘Ja’, zei mijn collega opnieuw, ‘dan mag jij kiezen wat je antwoordt.’ Waarna het meisje aanduidde dat ze één zus had. Schrijnend mooi was het, en misschien was het voor de statisticus niet waar, maar het voelde wel juist. 

Reacties

comments powered by Disqus